Продолжая использовать сайт, вы даете свое согласие на работу с этими файлами.
Menselijk lichaam
Menselijk lichaam | ||||
---|---|---|---|---|
Corpus humanum | ||||
Naslagwerken | ||||
TA | A01.0.00.000 | |||
|
Het menselijk lichaam (Latijn: corpus humanum) is het fysieke geheel van de mens. Van belang hierbij zijn de bouw van het menselijk lichaam of menselijke anatomie, de lichaamsfuncties of fysiologie, en de biochemische processen die zich in het lichaam afspelen, het metabolisme of de stofwisseling.
Het menselijk lichaam bestaat uit lichaamsdelen, met als hoofdindeling het hoofd, de romp, de armen met handen en vingers en de benen met voeten en tenen. Er zijn organen waarvan sommige, zoals de huid, zich uitstrekken over meerdere van deze lichaamsdelen. Andere organen zijn de hersenen en de maag. Meerdere organen vormen samen een orgaansysteem met een specifieke functie, zoals het spijsverteringsstelsel en het voortplantingssysteem.
Organen zijn op hun beurt opgebouwd uit vier soorten weefsel: dekweefsel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel. Iedere weefselsoort bestaat uit gespecialiseerde cellen.
De symbiose met micro-organismen, waarvoor de mens de gastheer is, is van essentieel belang voor het menselijk lichaam. Hoewel deze microbiota, en dan vooral de darmflora, in gewicht een relatief klein deel vormen, overtreffen zij in aantal de lichaamseigen cellen met een factor tien.
Inhoud
Leven
Processen die het levend zijn kenmerken:
- metabolisme of stofwisseling, het geheel van biochemische processen dat plaatsvindt in de cellen ten behoeve van activiteit, groei, voortplanting en instandhouding.
- groei, het lichaam neemt toe in lengte en gewicht;
- voortplanting, noodzakelijk voor nakomelingen en het voortbestaan van de soort. Voor geslachtelijke voortplanting zijn twee individuen nodig. De nakomelingen hebben kenmerken van beide ouders in nieuwe combinaties;
- adaptatie in structuren of aanpassingen van gedrag, die de organismen beter in staat stellen te overleven of voor nageslacht te zorgen. Dit principe van adaptatie aan het milieu is fundamenteel voor de evolutie;
- homeostase, het vermogen van een organisme om het interne milieu constant te houden;
- prikkelopvang en prikkelverwerking, het kunnen reageren op stimuli, op veranderingen in het uitwendige of inwendige milieu van het lichaam;
- beweging, door spierwerking kunnen lichaam en lichaamsonderdelen van vorm en positie veranderen.
Dit alles hangt met elkaar samen. Zo zal tijdens een krachtsinspanning door het bewegingsapparaat de metabolietenconcentratie in het menselijk lichaam hoger worden. Herstel houdt daarbij in dat het fysiologisch evenwicht weer normaliseert doordat deze concentratie weer omlaag wordt gebracht. Dit herstel kan plaatsvinden door slaap en voeding.
Voor adaptatie dient deze verhoogde concentratie echter juist als inductor of aanjager om op een hoger niveau te komen. Om dit te bereiken, dient het herstel dus juist uitgesteld te worden. Op de korte termijn leidt dit tot een tijdelijke vermindering van het prestatieniveau, op de langere termijn brengt de adaptatie echter een hoger prestatieniveau door supercompensatie.
Groei
De eerste fase van groei is die van de bevruchte eicel tijdens de embryogenese. Tot een dag of 16 bestaat het embryo uit hetzelfde type cellen. Daarna ontstaan drie verschillende cellagen of kiembladen. Van buiten naar binnen ontstaan volgende cellagen:
- ectoderm, vormt later de huid, hersenen en het zenuwstelsel;
- mesoderm, vormt later de meeste organen, het bloed, het skelet, de spieren, het bindweefsel en het urogenitaal stelsel;
- endoderm, vormt later het spijsverteringsstelsel en de longen.
Lichaamssamenstelling
In het vijf-compartimentenmodel wordt de samenstelling van het menselijk lichaam weergegeven op vijf niveaus: atomair, moleculair, cellulair, functioneel (weefsels en organen) en het gehele lichaam.
Voor de referentieman die het International Commission on Radiological Protection (ICRP) in 1975 heeft vastgesteld, geldt onderstaande indeling.
Orgaansystemen
De menselijke orgaansystemen zijn:
orgaansysteem | omvat | functie | |
---|---|---|---|
Skelet Ossa, systema skeletale |
A02.1.00.001, schedel, cranium A02.2.00.001, wervelkolom, columna vertebralis |
stevigheid en spieraanhechting | |
Gewrichten Juncturae TA A03.0.00.000 |
A03.1.00.001, gewrichten van de schedel, juncturae cranii A03.2.00.001, gewrichten van de wervelkolom, juncturae columnae vertebralis |
verbinding tussen botten | |
Spierstelsel Musculi TA A04.0.00.000 |
A04.1.00.001, hoofdspieren, musculi capitis A04.2.00.001, nekspieren, musculi colli |
beweging | |
Spijsverteringsstelsel Systema digestorium TA A05.0.00.000 |
A05.1.00.001, mond, os A05.2.01.001, keel, fauces |
voedingsstoffenopname en uitscheiding | |
Ademhalingsstelsel Systema respiratorium TA A06.0.00.000 |
A06.1.01.001, neus, nasus A06.2.01.001, strottenhoofd, larynx |
zuurstofopname, koolzuurafgifte | |
Borstholte Cavitas thoracis TA A07.0.00.000 |
A07.1.01.001, pleurale ruimte, cavitas pleuralis | ||
Urinewegstelsel Systema urinarium TA A08.0.00.000 |
A08.1.01.001, nier, ren A08.2.01.001, urineleider, ureter |
uitscheiding afvalstoffen | |
Voortplantingssystemen Systemata genitalia TA A09.0.00.000 |
A09.1.00.001, inwendige vrouwelijke geslachtsorganen, organa genitalia feminina interna A09.2.00.001, uitwendig vrouwelijk voortplantingssysteem, organa genitalia feminina externa |
voortplanting | |
Buikholte en bekkenholte Cavitas abdominopelvica TA A10.0.00.000[dode link] |
|||
Endocrien systeem Glandulae endocrinae TA A11.0.00.000 |
A11.1.00.001, hersenaanhangsel, hypophysis A11.2.00.001, pijnappelklier, glandula pinealis |
chemische beïnvloeding | |
Hart en vaatstelsel Systema cardiovasculare TA A12.0.00.000 |
A12.1.00.001, hart, cor A12.2.00.001, slagaders, arteriae |
transport van zuurstof, brandstof en voeding | |
Lymfevatenstelsel Systema lymphoideum TA A13.0.00.000 |
A13.1.00.001, primaire lymfoïde organen, organa lymphoidea primaria A13.2.00.001, secundaire lymfoïde organen, organa lymphoidea secundaria |
immuunafweerfunctie | |
Zenuwstelsel Systema nervosum TA A14.0.00.000 |
A14.1.00.001, centraal zenuwstelsel, pars centralis A14.2.00.001, perifeer zenuwstelsel, pars peripherica |
coördinatie | |
Zintuigen Organa sensuum TA A15.0.00.000 |
A15.1.00.001, reukorgaan, organum olfactorium A15.2.00.001, oog en bijbehorende structuren, oculus et structurae pertinentes |
waarneming | |
Integument Integumentum commune TA A16.0.00.001 |
A16.0.00.002, huid, cutis A16.0.01.001, nagel, unguis A16.0.02.001, borst, mamma A16.0.03.001, subcutis, tela subcutanea |
bescherming |
Geschiedenis
Oudheid
Hippocrates (ca. 460 v.Chr.–370 v.Chr.) meende dat het menselijk lichaam was samengesteld uit slijm, bloed, gele gal en zwarte gal. Hij was ervan overtuigd dat gezondheid bij de mens afhing van de balans tussen lichaamssappen; onbalans zou ziekte veroorzaken. Dit wordt de leer der humores genoemd. De fysieke en psychische toestand (het temperament) en ziekteverschijnselen werden verklaard uit het bestaande gehalte aan de verschillende sappen. Een teveel aan slijm (flegma) zou een flegmatisch of kalm temperament tot gevolg hebben; een teveel aan bloed een sanguinisch of optimistisch, gepassioneerd temperament; een teveel aan gele gal een cholerisch of prikkelbaar, opvliegend temperament; en een teveel aan zwarte gal een melancholisch, depressief temperament. Een onbalans zou behandeld moeten worden met een dieet.
Later werden deze ideeën, die lange tijd grote invloed op de medische wetenschap zouden houden, overgenomen door de invloedrijke Grieks/ Romeinse arts Galenus (131-201/216). Deze zou de theorie verbinden met die van de vier elementen: het flegmatische verbond hij met water, het sanguine met lucht, het cholerische met vuur en het melancholische met aarde.
Vroegmoderne Tijd
Opmerkelijk lang bleven verdere inzichten in het menselijk lichaam uit. De grote verandering kwam met Vesalius (1514-1564). Deze legde zich niet neer bij de boekenwijsheid van Galenus en had al vroeg belangstelling voor ontleding. Dit leidde tot veel nieuwe inzichten die hij publiceerde in Fabrica (1543), daarmee de grondslag leggende voor de moderne studie van de anatomie. Hij ondervond echter grote weerstand van aanhangers van Galenus en het zou nog lang duren voordat de nieuwe inzichten algemeen werden gedeeld.
Op fysiologisch gebied was het werk van Bernard (1813-1878) van groot belang. Hij stelde dat het niet de physis was, het sturend levensbeginsel van Hippocrates, dat het evenwicht bewaarde, maar kwam met het idee van het milieu intérieur, tegenwoordig homeostase genoemd, dat weefsel en organen een stabiele beschermde omgeving biedt. Bernard stelde dat ziekte te wijten was aan verstoring van het milieu intérieur en net als bij Hippocrates moest de balans hersteld worden.
Dat idee hield geen stand meer toen Pasteur (1822-1895) met zijn microbentheorie aantoonde dat een aantal infectieziektes veroorzaakt wordt door bacteriën. Virchow (1821-1902) ontdekte dat cellulaire afwijkingen ook ziektes konden veroorzaken. Het waren niet afwijkingen van het systeem die ziekte tot gevolg hadden, zoals gedacht werd tot Bernard, maar ziekte had een disfunctie van het systeem tot gevolg. Nu kon worden gezocht naar de aard en locatie van de verwekker van de ziekte en gepoogd worden deze te elimineren.
Een periode volgde van reductionisme en mechanisme waarmee grote vooruitgang geboekt werd, niet alleen in de geneeskunde, maar ook bij een beter begrip van de anatomie en fysiologie van een gezond menselijk lichaam.
Zie ook
Literatuur
- Daniel E. Lieberman, Het verhaal van het menselijk lichaam. Evolutie, gezondheid en ziekte, 2014. ISBN 9789045026558